Dagelijks leven

Dagelijks leven
Over het dagelijks leven in het Werkdorp is vrij veel bekend, bijvoorbeeld uit de correspondentie van Gertrude van Tijn met het Comité voor Joodse Vluchtelingen en de Stichting Joodse Arbeid. Ook zijn er levensportretten van overlevenden opgetekend door L. Peeters in haar eindscriptie  ‘Het Joodse Werkdorp in de Wieringermeer: 1934 – 1941’. In hoofdstuk 7 van het standaardwerk over het Werkdorp van H.B.J. Stegeman en J. P. Vorsteveld staat een sprekende en uitgebreide beschrijving van het dagelijks leven. Dit boek  ‘Het Joodse Werkdorp in de Wieringermeer 1934-1981′ bevat ook herinneringen van ex-werkdorpers die de reünie van 1981 bezocht hebben.

Oud-Werkdorpers herinneren zich de ontvangst in het Werkdorp na met één van de kindertransporten in 1938 of 1939 naar Nederland te zijn gekomen:

Ilse Heymann zegt het zo: ‘We waren natuurlijk helemaal in de war. Daar stond je als jong kind, net zestien, zonder ouders of familie. Wat ze ook deden om ons op te vangen, het kon niet genoeg zijn’.
Alfred Cohn vertelt: ‘Het was er gezellig. Het was niet altijd angst en ellende. We waren wel bezorgd, met name over mijn moeder, maar je went aan zorgen’. 
Hans Heinz Laufer vindt het belangrijkste van het Werkdorp de gevoelde bevrijding. ‘Ik was opeens een ander mens. Daar was iedereen joods en werd je gerespecteerd. Dat kan je je niet voorstellen als je niet zelf als minderheid onderdrukt bent geweest’.

Deze laatste opmerkingen maken in één klap duidelijk dat het leven voor een Jood in Duitsland al snel nadat Hitler aan de macht kwam niet -om een jiddisch woord te gebruiken-  ‘jofel’ meer was. Een leven dat je niet wilt leiden.

Eenzaamheid, heimwee, na verloop van tijd geen contact meer met familie omdat die inmiddels is opgepakt en richting Polen of Wit Rusland is afgevoerd. Wel contact met familie die al in Engeland of de V.S. zit en de (terechte) angst ze zelf niet meer na te kunnen reizen, ook al had je een ticket voor de boot of een visum in je zak. En dan zijn er nog jongere broers of zusters die in gastfamilies wachten. Wachten, ja maar waarop eigenlijk? Al deze gevoelens zullen hun dagen gekleurd hebben.

Dagindeling
Het alledaagse leven kent een strak dagritme. De jonge Werkdorper Hajo Meijer, geboren in Bielefeld in 1924 en gestorven in Heiloo in 2014, beschrijft het uitgebreid in een brief aan zijn ouders.

Opstaan om 6.30 uur. Een half uur later ontbijt. Dat is in zijn tijd niet slecht. Er is pap, brood, koffie, thee. In het begin is schraalhans keukenmeester. Er is een tekort aan alles. De bedoeling is dat het Werkdorp zelfvoorzienend gaat worden, maar het eerste jaar valt er nog weinig te oogsten. Er wordt geklaagd dat er per persoon slechts twee sneetjes brood worden uitgedeeld met een beetje jam en niet meer. En constant geldgebrek verhindert royale inkopen op elk gebied.

Na het ontbijt gaat een ieder aan het werk. De vrouwen blijven achter. Zij worden opgeleid in huishoudelijke taken en het kweken van groente en fruit.  Hun werk ligt in en om het hoofdgebouw. Niet iedereen is daar gelukkig mee. De echte Palestinagangers weten dat er in de kibboets geen onderscheid gemaakt wordt. Iedereen is daar inzetbaar bij alle werkzaamheden. Sommigen willen daarom leren melken, maar dat wordt slechts bij uitzondering toegelaten.
Punt is natuurlijk dat deze jonge vrouwen voor hun komst andere idealen hadden dan huishoudster worden, vooral zij die hun universitaire studie of baan hebben moeten afbreken. Maar een andere keus is er niet. En de verwachting is dat alles weer anders is na emigratie.

Tegen twaalven gaat de buitenbel voor het middagmaal. Warm eten is in het begin ook vrij eentonig. Veel bonen, aardappelen en weinig groente en fruit. Het eten moet gekocht worden en geld is een doorlopend probleem. Wanneer de boerderij en de groente- en fruittuin eenmaal oogsten leveren wordt alles veel beter. Er is zelfs over.
Vanwege concurrentie overwegingen mag dat niet aan de reguliere handel verkocht worden. Het ‘verdwijnt’ dus naar Joodse kooplui in Amsterdam.

Na het middagmaal wordt nog tot een uur of drie weer gewerkt en dan beginnen de theorielessen. Voor de veeteeltleerlingen is er een ploegendienst ingesteld. Zij werken van vier uur in de ochtend tot twaalf uur en van twaalf tot acht uur in de avond.

Vrije tijd
Na het avondbrood is men vrij. Dat wil zeggen: er zijn nog steeds lessen, maar dan op vrijwillige basis. De Palestinagangers kunnen lessen volgen  in ‘Palestinakunde’, zodat het nieuwe vaderland wat vertrouwder aan zal voelen. De voertaal is Duits. Ook is er les in vreemde talen. Spaans voor hen die graag naar Zuid Amerika willen, Engels voor de rest van de wereld. Iedereen krijgt les in Ivriet.
Nederlandse les wordt er niet gegeven. Het regeringsbeleid is er op gericht dat deze vluchtelingen na hun opleiding zo snel mogelijk emigreren. Contacten met Nederlanders worden niet aangemoedigd, dus waarom zouden ze Nederlands moeten leren?

Vermaak is er ook. Er komen gastoptredens van joodse toneelspelers, musici en anderen uit Amsterdam. Verder wordt er gewandeld, geschaatst of gezwommen. Over dat recreëren aan de rand van het kanaal wordt door de buurt verschillend gedacht. Buurman Saal, sympathisant van de Duitsers en boer schrijft: ‘De Joden, verblijvende in het Jodenkamp in de Wieringermeer, vond ik duister tuig omdat het mij bekend was dat zij, zowel mannen als vrouwen, ’s zondags op een onbehoorlijke wijze zonnebaden namen of zwommen in het kanaal’ Met even een kleine toelichting: Een deel van de bewoners komen uit kringen waarin naturisme opgeld doet. Het zou dus best kunnen dat de plaatselijke bewoners wel eens grote ogen hebben opgezet daar bij de brug.

Even verderop, in Nieuwesluis, staat een cafeetje met de naam ‘ de rustende jager’. Af en toe wordt dat bezocht.

Sporten die men in Duitsland beoefend heeft worden zoveel mogelijk weer opgepakt.
Zo is er een tijdje een voetbalelftal dat meespeelt in de plaatselijke competitie. En er kan tafeltennis worden gespeeld.

Wie geld heeft kan zich af en toe een bioscoopje in Hippolytushoef permitteren of een uitje naar Alkmaar of Amsterdam. Er is geen avondklok. Ieder mag naar bed wanneer hij of zij wil als je maar op tijd aanwezig bent de volgende morgen.

Het is een bont gezelschap in het Werkdorp, waarbij zielsverwanten elkaar opzoeken. Zoals de politieke vluchtelingen, de Zionisten en de andere vluchtelingen. De leiding werkt dit enigszins in de hand. Zo worden de Palestinagangers bij elkaar gehuisvest. Niet iedereen is actief in de beleving van het Jodendom. Bij hen komt het Duitser zijn op de eerste plaats, daarna het Jood zijn.

Er wordt veel gediscussieerd over alles wat hen bezighoudt. Wat hen bindt is de onzekere toekomst en de zorgen over het thuisfront.

Mannen en vrouwen wonen gescheiden. Er zijn twee aparte vrouwenbarakken. Volgens de verhalen zijn de barakken van de vrouwen gezelliger dan die van de mannen. Dat ligt niet aan de leiding maar aan de bewoners zelf.
De mannen en vrouwen leven niet in alle opzichten gescheiden. Het zijn jonge mensen en ze worden verliefd. De hooischuur is een graag bezochte plek.  Dat geeft problemen voor de leiding. Wordt er onbedoeld een vrouw zwanger dan wordt het stel zonder pardon weggestuurd. Een stel dat wil trouwen wordt ook weggestuurd. Er is sprake van één getrouwd paar, maar de echtgenoot heeft naast leerling zijn ook nog een uitvoerende taak. Ze krijgen een woonplek vlak buiten het Werkdorp. Later wordt het mogelijk dat ze bij een huwelijk in het Werkdorp mogen blijven, zoals Heinz Durlacher en Ruth Durlacher-Horn. In het geval van Lothar Leyser en Alice Leyser-Rechnitz gaat zij naar Amsterdam naar haar moeder en oma voor de geboorte van hun kind. En keert na enige tijd terug in het Werkdorp.
Er ontstaan ook scharreltjes met lokale meisjes, waarbij er in één bekend geval ongewenste gevolgen uit voortvloeien.
De jonge man emigreert naar Amerika en ontvangt daar een heel boze brief van Gertrude van Tijn.

Enkele boerderijen verderop woont Gert Blaauboer. Hij raakt bevriend met werkleider Menni de Vries en diens zwager Kurt Winter. Hij schrijft in zijn memoires: ‘ Het waren over het algemeen mensen van onze eigen leeftijd en ik geloof dat het normaal was dat je met ze in aanraking kwam. Je hoorde hun geschiedenis; de meesten kwamen uit gezinnen van intellectuelen of zakenlieden. Ze waren over het algemeen met slechts hun hemd aan uit Duitsland weggekomen. Door de verhalen van deze jongens en meisjes, hun behandeling en vernedering, roken wij toen reeds de kwalijke adem van het Naziregiem’.

Financiën
Financiën spelen een grote rol in het dagelijks leven. De Nederlandse overheid heeft beslist dat het werkdorp haar producten niet mag verkopen. Concurrentie wordt niet geduld. Nu viel er in het begin ook niets te verkopen, maar later produceert de boerderij te veel om zelf te consumeren. Een oplossing is het leveren van groente aan joodse handelaren in Amsterdam of producten weg te geven aan charitatieve instellingen. Hetzelfde gebeurde met werkstukken van de ambachtsleerlingen. Zo is werkleider Kemmeren verblijd met een wandmeubel voor zijn zitkamer.

Dit verhindert natuurlijk wel dat het Werkdorp zichzelf kan bedruipen. Maar het is ook niet de bedoeling dat de exploitatie voor rekening van het Comité voor Joodse Vluchtelingen of de Stichting Joodse Arbeid komt. Het idee is dat de leerlingen hun verblijf en opleiding zelf betalen. Voor ꬵl. 6.50  is men een week onder de pannen. Daar bovenop komt 50 cent zakgeld. Bezoek aan dokter of tandarts wordt extra berekend. Ouders of familie dragen bij wat ze kunnen. Naarmate de tijd vordert wordt dat moeilijker. Niemand krijgt meer salaris of inkomen en de spaarcentjes raken op. Gertrude van Tijn dringt er op aan geld te vragen bij familie in Engeland of Amerika, maar de politieke situatie verhindert steeds meer dat er geld vanuit het buitenland kan worden overgemaakt. Wanneer dan niets meer lukt betaalt het Comité. Het zakgeld daalt dan tot enkele dubbeltjes.

Lees verder:

  1. Het begin
  2. Een plek om te wonen
  3. Dagelijks leven
  4. Werkend leren
  5. Het einde