Het einde

De ontruiming
De inval van de Duitsers op 10 mei 1940 zorgt aanvankelijk voor paniek onder de bewoners van het Werkdorp. Alle ellende uit hun ‘Duitse’ tijd komt boven. Het gevoel een veilige haven te hebben gevonden in Nederland verdwijnt op slag. Er verandert echter voor hen voorlopig niet zo veel zodat na enkele dagen de relatieve rust terugkeert. Maar binnen een jaar, en niemand in het Werkdorp weet van die plannen, zijn de dagen van het Werkdorp geteld.

Op 20 maart 1941 arriveren er rond het middaguur zes bussen van het vervoersbedrijf Amsterdam, begeleid door de auto’s van Klaus Barbie en Willy Lages van de Sicherheitsdienst.

De buitenbel wordt geluid en iedereen weet wat dat betekent: etenstijd. Nu krijgt iedereen na de maaltijd 10 minuten de gelegenheid zijn/haar spullen bij elkaar te graaien en in de bus te stappen. Dan staat werkleider Kemmeren op. Hij wijst er op dat het bedrijf door moet gaan. Er moet straks geoogst worden en juist in verband met de voedselvoorziening is dat van groot belang. Barbie en Lages zijn hier gevoelig voor en geven Kemmeren en zijn collega Slabbekoorn van de afdeling tuinbouw toestemming 50 mannen en 10 vrouwen aan te wijzen die tot na de oogst kunnen blijven. ’Het ergste wat ik ooit in mijn leven heb moeten doen’ volgens Kemmeren.

De zes bussen verlaten de polder. Even verderop woont Gert Blauboer, hij is bevriend met enkele werkdorpers en schreef in zijn memoires: ‘Voorjaar 1941 werden ze weggehaald, ik stond bij mijn schuur toen de bussen voorbij reden. Een opgestoken hand uit de bus was het afscheid. Het was voor hen de weg naar de gaskamer en voor mij beslissend voor de plaats waar ik wilde staan’. Gert sloot zich aan bij het verzet wat een grote impact gehad heeft op zijn verdere leven.

Aangekomen in Amsterdam krijgen de leerlingen in de eerste instantie onderdak in de diamantslijperij van Asscher in de Amsterdamse Pijp. De meesten vinden onderdak bij familie of gastgezinnen. Van deze groep wordt een adressenlijst gemaakt waar de bezetter korte tijd later op slinkse wijze misbruik van maakt.
De jongere Werkdorpers worden in november 1941 ondergebracht in een huis aan de Plantage Franschelaan, nu Henri Polaklaan en een huis aan de Nicolaas Witsenkade wordt de opvangplek voor de oudere Werkdorpers. Hier is ook een ontmoetingsruimte aanwezig.

In het begin lukt het om de tuinbouwbouwopleiding voort te zetten op een stuk grond bij het dorp Sloten, ten westen van Amsterdam. Later wordt de tuinbouwgroep verbannen naar Zeeburg, achter de oude joodse begraafplaats in het oostelijk deel van Amsterdam. Nog later zit er niets anders op dan alles op te heffen.

In juni 1941 maken de Werkdorpers in Amsterdam en de Joodse Raad kennis met de gruwelijke plannen van de bezetter en hun list en bedrog. Op grond van de belofte dat de Werkdorpers kunnen terugkeren naar Slootdorp heeft de Joodse Raad de adressenlijst van de Werkdorpers aan de bezetter overhandigd. Ze zullen van hun huis worden opgehaald.
Maar in plaats terug te gaan naar het Werkdorp worden ze overgebracht naar kamp Schoorl. De Duitsers zetten in totaal 300 sterke jonge gezonde Joden van 18 tot 35 jaar op transport naar Mauthausen waar ze een wisse dood tegemoet te gaan. Na enkele weken komen de eerste overlijdensberichten binnen, een half jaar later zijn alle 57 Werkdorpers vermoord.

De andere Werkdorpers beleven een onzekere en onbestemde tijd in Amsterdam. Ze gaan op zoek naar een baan om wat te doen te hebben en wat te verdienen. Anderen pakken de studie weer op. En enkelen bemachtigen direct na aankomst in Amsterdam een baantje bij de Joodse Raad. Hun aantal neemt sterk toe als Adolf Eichmann eind juni 1942 opdracht geeft tot de deportatie van 1000 Joden per dag te beginnen medio juli om tot een `Arbeitseinsatz` van in totaal 40.000 Joden uit Nederland te komen. Midden juli 1942 vertrekt de eerste trein uit Westerbork naar Auschwitz met een groep Werkdorpers van wie er niet één de oorlog heeft overleefd.

Medio 1942 zijn er niet alleen doodsberichten uit Mauthausen, maar ook uit Duitsland waar familieleden gedwongen afgevoerd zijn naar Oost Polen of Wit-Rusland en van wie daarna geen enkel bericht meer vernomen is. Iedere Joodse familie wacht in angst en onzekerheid af of ook voor hen de tijd is gekomen. Sommigen blijven hoop houden dat deportatie naar het Oosten aan hun deur voorbij zal gaan, anderen stellen alles in het werk om uitstel van deportatie te krijgen, weer anderen duiken onder of vluchten en ook zijn er die in het verzet gaan.

De blijvers
De definitieve sluiting van het Werkdorp is op 1 augustus 1941. De “blijvers” zijn gemiddeld genomen de iets oudere leerlingen en zij zoeken zelf al snel uit naar een onderkomen voor na de oogst. Ze vertrekken veelal individueel of in kleine groepjes. Alfred Cohn vertelt later dat hij en anderen hulp hebben gekregen. Hij kwam terecht in Ursem en later in Lutjewinkel. In april 1942 verkast hij naar Deventer. Enkelen blijven in de Wieringermeer, onder andere op de boerderij van de latere minister van Landbouw Sicco Mansholt. Eerst legaal en later als onderduiker. Aan het eind van het kavelpad is aan de slootkant een ruim hol gegraven voor noodgevallen.

De meesten zijn al redelijk lang in Nederland en bekend bij de Deventer Vereniging. Deze zorgt dat de Werkdorpers op individuele basis terecht kunnen bij boeren in Twente en de Achterhoek.

De drie ‘Werkdorpgezinnen’ krijgen van Gertrude van Tijn het advies vrijwillig naar Westerbork te gaan omdat: ’het daar een paradijs is voor kinderen’. Ze volgen deze raad niet op.

Het echtpaar Lothar en Gitta Leyser gaat eerst naar haar moeder in Amsterdam, daarna gaan ze in onderduik in Naarden en vervolgens keren ze gedwongen terug naar Amsterdam waar ze niet aan de razzia´s ontkomen. Zij worden op 9 juli 1943 in Sobibor vergast samen met hun twee zeer jonge kinderen. Het echtpaar Menni en Rosa de Vries wordt in Zwolle van huis gehaald en naar Auschwitz gedeporteerd. Rosa en de twee kinderen worden op 3 september 1943 vergast en Menni komt 31 maart 1944 om in hetzelfde kamp. Alleen de familie Heinz en Ruth Durlacher en zoontje Uri overleeft. Na een turbulente periode, waaronder in het verzet, zijn ze via een vlucht over de Pyreneeën naar Palestina vertrokken.

Verzet
Er zijn verschillende Werkdorpers die het verzet zoeken. Joachim Simon (Shushu) richt samen met Joop Westerweel, Menachim Pinkhof en Mirjan Waterman de Westerweelgroep op, een verzetsgroep waarin joden en christenen samenwerken in hun verzet tegen de bezetter. Joachim is een Werkdorper die na zijn opleiding gevraagd is toe te treden tot de leiding van Paviljoen Loosdrechtse Rade. Kleiner in omvang maar vergelijkbaar met het Werkdorp en gericht op minderjarigen, afkomstig van de kindertransporten.
De Westerweelgroep zoekt en vindt via onderduikadressen een uitweg om de pupillen van Loosdrecht te behoeden voor deportatie in augustus 1942. De dag voordat de bezetter de jongeren komt halen is de laatste vertrokken. Dit is de eerste grote actie van dit verzetsnetwerk.

Nog voor de transporten starten wordt in de zomer van 1942 in het huis van Heinz en Ruth Durlacher de basis gelegd voor het uitwerken van de plannen voor het onderbrengen van de hachsjaraleden op onderduikadressen en voor het zoeken naar vluchtroutes naar Zwitserland, Italië en Spanje. Naast Heinz en Ruth zijn aanwezig Joachim Simon, Kurt Hannemann, Adina van Coevorden en Kurt Reilinger.
In oktober 1942 wordt Uri, de zoon van Heinz en Ruth ondergebracht in Den Haag. In april 1944 komt Werkdorper en collega- verzetsstrijder Kurt Reilinger met het voorstel de driejarige Uri naar Spanje te brengen. De ouders stemmen in. De kleuter is eerst ondergebracht in een kinderhuis in Toulouse. Daarna is hij meegegaan met een groep kinderen met bestemming  Spanje. Tijdens de voettocht over de Pyreneeën hebben de grotere kinderen om de beurt Uri gedragen. Daarna zijn Heinz en Ruth in het najaar ook veilig in Spanje aangekomen. Zij bivakkeerden al met regelmaat in Frankrijk via het verzet. Kurt Reilinger overleeft de oorlog, maar wordt in de zomer na de bevrijding in de buurt van Harderwijk door een vrachtwagen overreden.

Ook Gert en Henny Sperber-Chlebowski sluiten zich aan bij de Westerweelgroep. Ze hebben beiden als “blijvers” een plek kunnen vinden in de Schermer na de ontruiming.  Via Deventer en Almelo verhuizen ze in het najaar van 1942 naar Amsterdam. Tijdens haar werk in de kindercrèche tegenover de Hollandse Schouwburg ontmoet Henny Zilly Grünberg een dochter van kennissen uit Essen. Zilly (12 jaar) is tijdens een razzia opgepakt. Een Duitser ziet dat zij alleen is, laat haar gaan en ze wordt opgevangen door Henny. Van daaruit is Zilly in onderduik gegaan in Renkum. Zilly overleeft de oorlog. Gert en later Henny duiken ook onder in Renkum. Henny bevalt daar in de zomer van 1943 van een dochter, Edith Irene. Het blijkt niet mogelijk om als gezin samen te blijven. Irene vindt onderdak in Groningen, Gert en Henny  trekken beiden begin 1944 naar Parijs waar ze zich aansluiten bij het verzet. Zij worden opgepakt en overleven beiden niet. Irene legt in 2021 de herdenkingssteentjes van haar ouders in het monument bij het werkdorp.

Lees verder:  

  1. Het begin
  2. Een plek om te wonen
  3. Dagelijks leven
  4. Werkend leren
  5. Het einde